Amsterdamse schutterij op de Dam – Daniël Marot, 1686

“Amsterdamse Kermis vertonende de Burgerij in de Wapenen”. Getekend en geëtst door Daniël Marot, gedrukt van twee koperplaten in 1686…

Lees verder

3.950

Amsterdamse Kermis vertonende de Burgerij in de Wapenen”. Getekend en geëtst door Daniël Marot, gedrukt van twee koperplaten in 1686 door Jacob Gole in de Nieuwe Vijzelstraat bij de Prinsengracht. Afm. 64,5 x 92,5 cm. (Lijst: 90 x 117 cm.)

In de zeventiende eeuw trokken eenmaal per jaar de schutters in volle uitrusting met vaandels en slaande trom door de stad om op een centrale plaats de wapens te presenteren. (In 1697 werd dit gebruik afgeschaft.)

De prent is een pendant van de eveneens door Daniël Marot vervaardigde ets van de Haagse kermis met schutterij op het Buitenhof.

We zien hier de Amsterdamse schuttersregimenten op de Dam aangevoerd door kolonel Dirk Munter. Onder de voorstelling de opstelling en namen van de kapiteins van de verschillende regimenten.

De belangstelling voor de parade is enorm. Rijen dik slaan toeschouwers het spektakel gade, mensen zijn op de daken geklommen en hangen uit de ramen om het zien. Op de Vijgendam (rechts voor de Vismarkt) is een opstootje.

De schutterij, zoals deze in de zeventiende eeuw functioneerde, vindt zijn oorsprong in een verordening van 8 september 1580. Hierin maakte het stadsbestuur bekend dat op verzoek van prins Willem van Oranje een burgerwacht in het leven moest worden geroepen waarin iedere weerbare burger moest dienen. Dit betekende het einde van de oude, uit de middeleeuwen stammende schuttersgilden, die uiteindelijk volledig opgingen in de nieuwe schutterij.

Schutters waren gegoede burgers die zich een deel van hun tijd inzetten als gewapende burgerwachten. Iedere mannelijke burger tussen de 18 en 60 jaar die zijn eigen wapenuitrusting kon betalen was in de zeventiende eeuw in principe lid van de schutterij. Als semi-militaire organisaties dienden ze recht en orde in de steden te bewaren.

Een aantal schutters tezamen, meestal rond de dertig, vormde een korporaalschap onder leiding van een sergeant. Vanaf 1650 bestond één compagnie of burgervendel uit drie korporaalschappen. In 1650 werd het aantal compagnieën van twintig uitgebreid naar 54. Een compagnie werd geleid door een kapitein met direct naast zich een luitenant. Elk burgervaandel had daarnaast een vaandrig of vaandeldrager. Een aantal compagnieën tezamen vormde een regiment. Vanaf 1650 waren er vijf regimenten, waarvan elk een andere kleur had: oranje, geel, blauw, wit en groen. Deze vijf regimenten werden door twee kolonels aangevoerd. Rond 1672 waren er ongeveer 20.000 schutters.

Elke wijk van Amsterdam had één zo’n compagnie. De kapiteins hadden toezicht over hun wijk en werden om die reden wijkmeesters genoemd. De schutters waren over het algemeen woonachtig in de wijk die zij dienden. Met de in 1650 ingevoerde veranderingen in de Amsterdamse schutterij werd ook de wijkverdeling aan gepast. Telde Amsterdam voor 1650 nog 20 wijken, na 1650 waren dit er 54. De verschillende compagnieën kwamen samen in één van de drie doelen, de schuttersverenigingen, waaraan ze gelieerd waren.

De schutters hadden een aantal belangrijke taken. Zo moest iedere schutter de wacht houden. De wacht was onderverdeeld in een dag- en nachtwacht bij een van de stadspoorten en bomen (bescherming van de toegang tot Amsterdam via het water). De eerste hoofdwacht was gesitueerd in het stadhuis zelf. De schutters hielden de wacht op de begane grond in een ruimte naast de vierschaar. Hun officieren hadden tijdens de nachtwacht de justitiekamer op de bel-etage tot hun beschikking. Elke ochtend haalden twee jonge officieren bij één van de burgemeesters thuis de sleutels op voor de poorten en bomen en brachten deze later op de dag weer terug. Omdat veel schutters welgestelde kooplieden waren die overdag aan het werk waren en daarnaast vele bestuurlijke nevenactiviteiten ontplooiden was het in sommige gevallen in de zeventiende eeuw mogelijk om deze verplichting af te kopen.

Daarnaast werden de schutters ingezet bij brand en oproeren in Amsterdam en bij groot gevaar aan de landsgrenzen. Dit laatste kwam geregeld voor tijdens de oorlog tegen Spanje. De stedelijke burgervendels werden dan naar de garnizoenssteden uitgezonden om de troepen aan het front te assisteren. Als laatste werden de schutters ingezet bij het innen van stedelijke belastingen of het collecteren voor gevangen christenen.

In 1907 is de Schutterij van Amsterdam in ruste gegaan nadat het Nederlandse leger en de Politie de taken van de Schutterij van Amsterdam hadden overgenomen.

Literatuur: Frederik Muller “De Nederlandsche geschiedenis in platen : beredeneerde beschrijving van Nederlandsche historieplaten, zinneprenten en historische kaarten” (1863-1882), (Supplement) nr. 2738b

Prijs: Euro 3.950,- (incl. lijst)