17e-EEUWSE STADSPLATTEGROND VAN HAARLEM
“Harlemum vulgo Haerlem”, kopergravure uitgegeven in 1698 door Frederick de Wit als onderdeel van diens Perfecte aftekeningen der steden van de XVII Nederlandsche provincien in platte gronden. Later met de hand gekleurd. Afm. (afb.): 45 x 54 cm.
De inname van Antwerpen door Spaanse troepen in 1585 was voor Haarlem een geschenk uit de hemel. Duizenden ervaren textielarbeiders, die het Vlaamse laken en linnen tot buitengewoon gewilde artikelen hadden gemaakt, ontvluchtten om geloofsredenen de Zuidelijke Nederlanden en zochten een veilig heenkomen in onder andere Leiden, Haarlem en Amsterdam.
Het Haarlemse stadsbestuur, dat zich ervan bewust was deze nieuwkomers te moeten behouden om de eigen in verval geraakte textielnijverheid nieuw leven in te blazen, kwam hen tegemoet met riante subsidies, tijdelijke belastingvrijstellingen, gunstige vestigingsvoorwaarden, maar vooral door het aanbieden van woon- en werkruimte. Daartoe werd een aantal kloosters afgebroken en werden de vrijgekomen terreinen verkaveld in woonerven.
Eind zestiende eeuw waren de meeste open plekken in de stad opgevuld, de toestroom van vluchtelingen bleef evenwel onverminderd aanhouden. Met enige verontrusting zag het stadbestuur hoe buiten de muren een allegaartje aan bebouwing ontstond. In 1603 werd het bouwen van woningen buiten de stad officieel verboden. Alleen voor tuinwoningen en schuurtjes voor het opbergen van gereedschappen werd een uitzondering gemaakt. Tevergeefs, telkens weer moest worden geconstateerd dat zowel buiten als binnen de muren iedereen maar zijn gang ging en niemand bij de timmeringe van nyeuwe huysen oock van stoepen, luyfels, pothuysen, gooten ende straten ordre hield.
De stad kreeg pas in 1610 weer een beetje lucht, toen in dat jaar het enorme terrein in het uiterste zuidwesten van de stad voor bebouwing werd gereserveerd. In de loop van de tijd had deze wijk zich ontwikkeld tot een textielbuurt waar vooral ververs en vollers [die het weefsel van lakense stof dichter maakten] zich hadden gevestigd. De textielarbeiders moesten wijken en het terrein werd verkaveld in zo’n 250 percelen.
Een laatste kans om te bouwen in het centrum was in 1625 toen het kloosterterrein van de Johannieterorde in handen van de stad kwam. Het geheel werd verkaveld in zo’n honderd erven, die via de Pietersstraat, Korte Wijngaardstraat en Nieuwe Kruisstraat toegankelijk werd gemaakt.
Plannen voor de stadsuitbreiding bestonden sinds 1642, maar pas in 1671 werd daadwerkelijk met de aanleg van het nieuwe stadsdeel begonnen. In 1688 maakt Romeijn de Hooghe in opdracht van het stadsbestuur een nieuwe gedetailleerde wandkaart.
Frederick de Wit (1630-1706) was graveur en kaart verkoper geboren in Gouda. Door zijn huwelijk met Maria van der Waag in 1661 verkreeg hij zijn burgerrecht voor Amsterdam waar hij sinds 1648 werkte. Hij werd daar een van de beroemdste kaarten makers van de 2e helft van de 17e eeuw. Alhoewel hij als katholiek zeker niet bevoordeeld was, prijkte zijn naam op de stedelijke lijst van “goede mannen” van 1694 tot 1704.
Prijs: Euro 1.250,-