Feestelijkheden bij het begin van de werkzaamheden aan de binnensluis te Katwijk, 1805. Tekening met pen, inkt en waterverf, toegeschreven aan Adriaan Hanegraaff. Afm.: 48,5 x 75,2 cm.
In de 12de eeuw was de monding van de Oude Rijn bij Katwijk verstopt geraakt. Om problemen met toestromend water op te lossen, ontstond een organisatie die we kunnen zien als het begin van het hoogheemraadschap van Rijnland. Sinds 1200 voerden de ambachten aan weerszijden van de Oude Rijn hun overtollig water af naar het noorden, in de richting van het Spaarne en het IJ. Toch bleef er behoefte bestaan aan een extra lozingsmogelijkheid bij Katwijk. Sinds het begin van de 15de eeuw werden plannen gemaakt om de Oude Rijn weer met de Noordzee te verbinden. In de jaren 1571-1572 werd een bescheiden uitwatering aangelegd. Deze bleek goed te functioneren, maar de oorlogsomstandigheden van de volgende jaren legden het werk van het hoogheemraadschap lam. De uitwatering verzandde en het doodlopende kanaal tussen de Oude Rijn en de duinen kwam bekend te staan als het Mallegat.
In de 17de en 18de eeuw werden er meerdere plannen voor een uitwatering bij Katwijk gemaakt, maar binnen het bestuur van Rijnland stuitten deze plannen steeds op verzet, met name van afgevaardigden van de stad Haarlem. Zij wilden de Rijnlandse uitwatering zoveel mogelijk door het Spaarne laten lopen. Het stromende water hield het Spaarne diep en dat was gunstig voor de scheepvaart. Pas in de nieuwe politieke verhoudingen na 1795 zou een stad een werk van algemeen belang niet meer kunnen tegenhouden.
In 1803 lag er weer een nieuw ontwerp, gemaakt door J.W. Conrad, samen met de landmeter Arie Blanken en de sluis- en molenbouwer S. Kros. In een openbaar rapport meldden de ontwerpers dat er rekening was gehouden met de scheepvaart, maar ze voegden er nadrukkelijk aan toe dat het algemeen landsbelang evenzeer was gediend met het drooghouden van Rijnland.
Het werk zou bestaan uit een uitwateringskanaal ten noorden van Katwijk, een additioneel kanaal ten oosten van Katwijk aan den Rijn, een binnensluis en een buitensluis en een drietal bruggen. Dijkgraaf en hoogheemraden namen de conclusies over. Omdat ook aangrenzende waterschappen profijt zouden hebben bij de uitvoering van het plan, was het Rijk bereid de aanleg te subsidiëren.
Het werk werd voortvarend aangepakt. Eind september 1804 kon het heien beginnen en in februari het graven van de put voor de binnensluis. Deze sluis was zo ontworpen dat zij tegelijk voor uitwatering en als stormvloedkering kon dienen.
Een geslaagd project kon rekenen op veel publiciteit. “Waterbouwkunst, rijk in wondren, vreest den stoutsten arbeid niet”, zongen de werklieden onder muzikale begeleiding bij de eerste steenlegging op 22 juli 1805. Het krioelde er van de mensen, onder wie een groot gezelschap van aanzienlijke mannen en vrouwen. Er werden toespraken gehouden, een driemaal herhaald hoezee werd aangeheven, het rood-wit-blauw gehesen en de verschillende soorten werkzaamheden gedemonstreerd.
We zien op de voorstelling de menigte, de rode daken van de bouwketen, de heistellage en de uitgegraven diepte waarop de sluisbodem gemetseld zal worden. Hier werd iets groots verricht, zo veel is duidelijk op dit panoramische overzicht van de gebeurtenis, waarschijnlijk getekend door Adriaan Hanegraaff, die als landmeter werkzaam was voor het Hoogheemraadschap Rijnland.
De werkzaamheden gingen door, ook toen de Bataafse Republiek ophield te bestaan. Op 21 oktober 1807 vond de eerste waterlozing plaats in bijzijn van koning Lodewijk Napoleon.
Literatuur:
- “Geschiedenis in Beeld, 1550-2000” J. Beijerman-Schols (2001), blz. 219
- “1800. Blauwdrukken voor een samenleving” J.J. Kloek, W.W. Mijnhardt, blz. 345-346
Prijs: VERKOCHT