Kopergravure vervaardigd naar het ontwerp van Maria Sibylla Merian, uitgegeven te Amsterdam 1705-1719 als deel van Metamorphosis Insectorum Surinamensium. In de tijd met de hand gekleurd. Afm. (lijst): 61 x 45cm.
Plaat 21 – Passievrucht [Sur.: Markoesa]. De vrucht van deze klimplant behoort tot de familie van de passieflora. De stamper van de passiebloem zou het lijden van Christus symboliseren (vandaar de naam). De Surinaamse variant kan geel of oranje zijn. Gezegd wordt dat markoesa een rustgevend effect heeft. Als je markoesa eet voor het slapen gaan, zal je zoete dromen hebben
De Duitse Maria Sibylla Merian (1647-1717), dochter van graveur Matthias Merian en stiefdochter van de Nederlandse bloemenschilder Jacob Marrel, bestudeerde en tekende bloemen en insecten. In 1685 verhuisde ze met haar twee dochters naar Nederland, waar ze geboeid raakte door de vlinders en kevers die hier uit Oost- en West-Indië werden aangevoerd. Zozeer zelfs, dat ze op haar 52ste jaar besloot tot een reis naar Suriname, om daar de flora en fauna persoonlijk te gaan bestuderen. Ze moet een opmerkelijke vrouw zijn geweest.
Haar verblijf in Suriname (1699-1701) duurde korter dan haar bedoeling was geweest, omdat ze slecht tegen het klimaat kon, maar lang genoeg om een groot aantal schilderingen van planten en insecten te kunnen maken. Ze tekende de dieren op hun – veronderstelde – voedselplanten.
In 1705 gaf ze in eigen beheer het boek Metamorphosis Insectorum Surinamensium uit, een plaatwerk met 60 kopergravures in een Latijnse en Nederlandse uitgave. Postuum, in 1719, verscheen bij Johannes Oosterwyk een uitgave van de Metamorphosis uitgebreid met 12 platen van reptielen, amfibieën en buidelratten. Merians beschrijvingen van planten en insecten geven de stand van de wetenschap anno 1705. Het is nog steeds een van de beste boeken over Surinaamse insecten ooit verschenen.
De tekeningen zijn in het koper gezet door Joseph Mulder, Pieter Sluyter en soms door Merian zelf.
Prijs: VERKOCHT