Nederlands koopvaardijschip, houtsnede met originele kleuren uitgegeven door Bunkindō, ca. 1840. Afm. ca. 32 x 45 cm.
Van de jaren 1630 tot het midden van de negentiende eeuw was Japan voor buitenlanders vrijwel afgesloten. De Nederlanders waren vanaf 1641 de enige Westerlingen die er mochten verblijven en handel drijven. Ze moesten zich wel aan strenge voorschriften houden, en mochten alleen op Dejima wonen, een kunstmatig eiland in de haven van Nagasaki.
Elk jaar kwamen een of twee schepen in Nagasaki aan om handelswaren af te leveren en op te halen en om de bemanning van de handelspost af te lossen. De aankomst van de schepen was een welkome afwisseling op het eentonige leven op Dejima.
De schepen zelf, met hun rijk versierde achterstevens en kleurige vlaggen, waren een bezienswaardigheid voor de Japanners. Indrukwekkend waren de snelheid waarmee de zeilen op- en afgerold konden worden, en de zware kanonnen die de schepen in rookwolken hulden als een saluutschot werd afgevuurd.
Het hier afgebeelde schip met de naam “SⱯHR” op de spiegel, is van het type schepen waarmee de Nederlanders rond 1800 naar Japan voeren. Alleen de kunstenaar was geen groot kenner. Zo zien we een zgn. ‘blinde’, een dwarsscheeps zeil dat onder de boegspriet gevoerd wordt, maar dat in die tijd al lang niet meer werd gebruikt. Ook de giek (het onderste rondhout aan de bezaansmast, de achterste mast) werd eigenlijk niet meer gevoerd. Verder zouden de drie lijnen die vanaf de giek naar de gaffel (het bovenste rondhout aan de mast) lopen, aan de verschansing moeten vastzitten en niet aan de gaffel. Hierdoor waait de Nederlandse vlag ook niet helemaal correct. De vlag met de omgedraaide A aan de grote mast lijkt geïnspireerd op de A in het wapen van de Amsterdamse kamer van de V.O.C., maar dat werd voor zover bekend nooit los gevoerd en al helemaal niet ondersteboven.
Over de Nederlanders in Japan schreven de Japanners (in de 18e-eeuw):
Het land ligt in Europa in het Noordwesten van de wereld. Het heeft zeven provincies en zeventien heren die het besturen. Holland ligt tussen 50 en 53 graden vanaf de Noordpool en het is er erg koud land. De bewoners hebben vijf kenmerken: ze hebben hoge neuzen, blauwe ogen, rode haren, een witte huid en lange lichamen. Hun karakters heten letteru [letters], worden horizontaal geschreven en kunnen niet door Japanners of Chinezen of soortgelijken worden gelezen. Hun burukku [broeken] komen overeen met en worden gedragen als de Japanse momohiki. Hun jas heet rokko [rok] wat overeenkomt met onze jiban. Hun functionarissen dragen een mantel zoals onze maru kappa. Hun voedsel bestaat uit brood, gemaakt van tarwemeel en lijkend op een mochi en is gebakken. Zijn ze ook verzot op gevogelte, vlees en vet voedsel. Daarnaast eten ze veel rauwe daikon [radijs].
Het land ligt ver weg van Japan, volgens onze schatting 13.000 ri [ruim 51.000 km]. Tegenwoordig komen de Hollanders die naar Japan komen allen van Java en niemand uit Holland. Java is veroverd door de Hollanders en hun belangrijkste kasteel staat in Batavia, wat overeenkomt met de nederzetting van de roodharigen in Desjima in Japan. Java ligt ten zuiden van Japan, daarom komen ze in het regenseizoen met de zuiderwind in de vijfde maand en nadat ze hun goederen geïmporteerd hebben, vertrekken ze weer met de noorderwind in de negende maand.
De Hollanders noemen hun schepen skippu en zijn imposant gebouwd. Om te beginnen maken ze de romp van grote spanten. Vervolgens worden kruiselings vierkante blokken met kastanje hout bevestigd en alle naden met pek en teer afgedicht. Het deel van de romp dat onder water ligt, wordt van een laag lood voorzien. Bij het breedste deel is het schip 3 jo (9m), de lengte is 15 jo (45m), de diepgang is 3 jo 8 shaku (11,4m). Schepen zijn altijd opgebouwd uit 3 dekken, de afstand tussen de dekken is 9 shaku (2,73m) en er zijn 4 masten. De lengte van de hoogste mast is 19 jo (57,6m) en er zijn in totaal 17 zeilen en 12 vlaggen. Er zijn meer dan 30 kanonnen aan boord en elk kanon vuurt kogels af van 3 kwan (11,25kg). De bemanning bestaat uit meer dan 100 man (de Schellach had een bemanning van 189-400 koppen). De officieren bestaat o.a. uit een kapitein, factor [afgezant], stuurman, koopman en loods en zijn allemaal mensen van de upperclass. De mensen daaronder heten matorosu [matrozen] en zijn allemaal van de lower class. Voorts zijn er van deze lower class een hoop swardo jongo [zwarte jongen] en komen niet uit Holland. Ook kopen de Hollanders koelies uit Batavia, of van een de andere eilanden en gebruiken deze als slaven. Omdat ze uit de tropen komen, zijn ze allemaal zeer zwart.
De schepen importeren o.a. suiker, sappan hout, rotan [Spaans riet], wol, fluweel, katoen, wierook, geneesmiddelen, kruidnagels, jasmijn, peper, maar ook glas en brillenglazen. Daarnaast worden ook curiosa, vreemde vogels en dieren geïmporteerd. Hun proviand bestaat uit ossen, varkens, gevogelte, ganzen en dat in grote hoeveelheden. Verder exporteren ze meer dan een miljoen kin (600.000 kg) aan koper per jaar, paraplus van oliepapier, aardewerk, stoffen, en ook saké, mosterd, gezouten radijzen en fruit als proviand. Een schip heeft capaciteit voor ongeveer 10 miljoen kin (6 miljoen kilo) aan lading.
Dit is een zgn. Nagasaki prent, een houtsnede betrekking hebbend op Nagasaki. Ze waren populair in de Edoperiode (1603-1868) en tonen vaak buitenlanders of hun vreemde voorwerpen, zoals schepen. De ‘roodharige barbaren’ waren een bezienswaardigheid en de prenten voorzagen in een behoefte. De Japanse overheid had op Dejima schilders aangesteld met de opdracht het dagelijks leven van de Nederlanders te documenteren. Hun werk is in prentvorm verschenen en werd gekocht als souvenirs door Japanse reizigers tijdens hun verblijf in Nagasaki. Vanwege de kwetsbaarheid van het dunne papier waarop ze gedrukt waren, zijn ze tegenwoordig zeldzaam geworden. Bunkindō was een van de vier grootste uitgeverijen van Nagasaki prenten in de Edoperiode.
Interessant is de provenance van de prent. Het stuk is eigendom geweest van C.R. Boxer (1904-2000), Brits historicus, voormalig militair te Japan en spion te Hong Kong en een autoriteit op het gebied van Nederlandse en Portugese 16e– en 17e-eeuwse maritieme en koloniale geschiedenis. Boxer was bevriend met generaal-majoor Jean Charles Pabst (1873-1942) van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger en gezant te Japan van mei 1923 tot januari 1942. Pabst kocht deze prent bij Doi Teiichi (ook bekend als Doi Sadaichi), uitgever van houtsnedes van 1930-1945 in Kanda (Japan), voor het toentertijd enorme bedrag van ¥55. Bij zijn dood liet Pabst zijn collectie na aan Boxer. Na het overlijden van Boxer gaat een groot deel van de collectie naar het British Museum. Deze prent van het Nederlandse koopvaardijschip komt via antiquariaat Maggs Bros. (Londen) in een Zwitserse particuliere collectie.
Prijs: VERKOCHT