Fossa Eugeniana tussen Maas en Rijn – Willem Blaeu, 1635

425

HET LAND TUSSEN MAAS EN RIJN MET DE GEPLANDE FOSSA EUGENIANA

Fossa Sanctae Mariae” kopergravure van het gebied tussen Maas en Rijn, uitgegeven ca. 1640 door Willem Blaeu. In de tijd met de hand gekleurd. Afm. ca. 39 x 51 cm.

De kaart toont het ambitieuze, maar nooit voltooide kanaalproject Fossa Sanctae Mariae (Kanaal van de Heilige Maria), later meestal “Fossa Eugeniana” genoemd, in het Nederlands ook wel “Nieuwe Grift”.

Het kanaal werd tijdens de Tachtigjarige Oorlog in 1626–1627 ontworpen op initiatief van de Spaanse landvoogdes van de Nederlanden Isabella Clara Eugenia en onder leiding van graaf Hendrik van den Bergh werd met de aanleg begonnen.

De gravure documenteert het traject van het geplande kanaal tussen de Rijn bij Rheinberg (rechts op de kaart) en de Maas bij Venlo (links).

Doel was een waterverbinding tot stand te brengen die Spaanse troepen en goederen van de Rijn naar de Maas kon transporteren zonder afhankelijk te zijn van de onveilige en door de Republiek gecontroleerde Waalroute. Langs het kanaal werden op regelmatige afstanden versterkingen en redoutes gebouwd. Deze militaire forten zijn op de kaart duidelijk zichtbaar als rode stervormige vestingen langs het tracé. Het project had ook economische motieven: via de Fossa Eugeniana hoopte men een concurrerende vaarroute op te zetten die de handelspositie van de Republiek zou ondermijnen.

Uiteindelijk bleef het kanaal onvoltooid. Van de geplande lengte van circa 60 kilometer werd slechts een deel daadwerkelijk gegraven. De werkzaamheden werden in 1630 stilgelegd als gevolg van militaire tegenslagen, gebrek aan middelen en interne politieke spanningen binnen de Spaanse Nederlanden.

De kaart is geïllustreerd met cartouches, wapenschilden en figuren, waaronder de wapens van de Hertogdom Gelre en van het Hertogdom Kleef (links en rechtsboven). De riviergoden van Maas en Rijn bij het cartouche linksonder rijken elkaar de hand, maar komen niet bij elkaar.

Tegenwoordig zijn in het landschap van Noord-Limburg en het westelijk deel van Duitsland nog sporen zichtbaar van het kanaal, onder meer bij Geldern en Issum. De Fossa Eugeniana is daarmee een zeldzaam en fascinerend overblijfsel van de militaire infrastructuur van de Habsburgse Nederlanden — een monument van strategische ambitie, maar ook van logistieke overschatting.

Het verhaal over het kanaal wordt aan de achterzijde van kaart beschreven:

“Het Nieuwe Kanaal van Sint-Maria, ofwel het Eugeniaanse Kanaal, dat werd begonnen tussen de Rijn en de Maas in het jaar 1628

Onder de wonderbaarlijke en indrukwekkende werken van de ouden spreekt men vooral over de berg Athos, die Xerxes heeft doorboord en tot een bevaarbare zeestraat maakte; over de landengte van de Peloponnesos, die velen geprobeerd hebben door te graven, zonder dat iemand het ooit heeft voltooid; over de Alpen, waarin Hannibal een doorgang baande met azijn; over het Meer van Lucrinus, dat werd drooggelegd en in elf jaar tot een ruimte van dertig mijl werd teruggebracht; over de metairie van Lucullus, in wiens landgoed men de rivier Euripe liet stromen; een berg die werd platgelegd. De Romeinen hebben ook grote werken uitgevoerd in Vlaanderen, zoals blijkt uit het Kanaal van Drusus, dat de Rijn verbond met de IJssel over een afstand van zo’n zestig mijl, vanaf het dorp Flevo tot Duisburg; en ook het Kanaal van Corbulo, waar Tacitus over spreekt in het tweede boek van zijn Annalen, dat van de Rijn naar de Maas liep om de gevaren van de Oceaan te vermijden, over een lengte van drieëndertig mijl. Ook het kanaal dat Civilis heeft laten graven is gedenkwaardig, waarin hij de Rijn liet uitmonden, uit angst dat de Romeinen via Gallië zouden aanvallen — dat is de Vael of het nieuwe kanaal van de Rijn.

In recentere tijd ondernam aartshertogin Isabella een soortgelijk project, door een kanaal te laten graven tussen Venlo en Berck, vóórdat de Rijn zich splitst, waarbij ze de landen van Gulik en Keulen doorkruiste om de Maas met de Rijn te verbinden. Zij hoopte hiermee — als het zou slagen — het kanaal te laten doorlopen van de Maas tot aan de rivier de Demer, en vandaar tot aan de Schelde, om op die manier toegang te krijgen tot ijzer, koper, hout en andere waren uit Duitsland, om die naar Brabant te vervoeren, en tegelijk de Hollanders de winsten uit deze handel te ontnemen. Ze wilde bovendien het doortrekken van onze ruiterij uit Gelderland naar de grenzen van Duitsland verhinderen, omdat zij wist dat deze doorgang al ernstig bemoeilijkt werd door het beleg van Bergen op Zoom en door het afsnijden van de bevoorradingsroutes — waarvan men dacht dat het reeds was onderbroken.

Bovendien ging onder de Fransen en de Engelsen het gerucht dat men moest voorkomen dat de vijand hulp van buitenaf zou krijgen, door de doorgang over land af te sluiten. Sommigen voegden daaraan toe dat men het water van de Rijn in de Maas zou kunnen leiden, zodat men bij lage waterstand te voet door de Rijn zou kunnen trekken naar de fortificaties van de Hollanders — en die daardoor ontoegankelijk zouden worden. Deze bedenkingen verdwenen echter spoedig, omdat de locatie zich daar niet toe leende. Om het kanaal zelfs met water van de rivier Niers te vullen, moest men al het water in de omgeving bijeenbrengen en met dijken vasthouden om verdamping te voorkomen.

De Spanjaarden begonnen de voorbereidende werkzaamheden op 21 september 1626, met het plan een kanaal van veertien voet breed en even diep te graven, dat uiteindelijk zes mijl lang zou worden. Men begon met het bouwen van vier kleine forten, retraites, torens en andere verdedigingswerken voor arbeidersveiligheid. De graaf van Herenberg was de eerste die, namens de almachtige koning van Spanje en de doorluchtige infante Isabella, het terrein opende en er drie keer kwam om toezicht te houden op de uitvoering van het werk. De graaf van den Bergh volgde zijn voorbeeld, en later deden de kapiteins-generaal van het leger hetzelfde, wat tot grote verwarring leidde.

De Staten en de Prins van Oranje achtten het noodzakelijk om dit alles met geweld tegen te houden. In juni van het volgende jaar stuurden zij hun grensruiterij, namelijk uit Arnhem, Doesburg, Zutphen, Deventer, Zwolle, Grave, Heusden, Geertruidenberg en Bergen op Zoom, meer dan 400 musketiers en ruiters, en organiseerden enkele invallen in het gebied van Nijmegen onder leiding van Stakenbroeck, luitenant-generaal van de ruiterij. Zij namen proviand in voor enkele dagen, en vier kleine veldstukken, gingen recht op hun doel af — wat spoedig tot een aanval leidde. Daarbij werd het grootste fort ingenomen, 40 man van het garnizoen gevangen genomen, de sluizen vernield, molens platgebrand en de houten beschoeiingen in brand gestoken met het hout dat men had voorbereid; zij namen een stuk geschut mee dat de vijand had achtergelaten bij Mansfeld. Nadat zij enkele kleine forten die als retraites dienden hadden vernietigd, trokken zij zich terug — tevreden ditmaal het werk te hebben verstoord. Maar helaas, de Spanjaarden begonnen opnieuw aan het kanaalwerk. Toch verloren zij de moed niet, noch gaven zij hun onderneming op; integendeel, zij hervatten het werk met meer kracht dan ooit. Er waren meer dan drieduizend gravers die ononderbroken werkten — wat ertoe leidde dat de Staten overal in Gelderland plakkaten lieten aanbrengen waarin werd verboden dit werk enige hulp te bieden, op straffe van zware straffen, en dat iedereen die eraan meewerkte zou worden overgelaten aan de genade van de soldaten. Maar ondanks deze bedreigingen bleven de werklieden aan het werk.

Eind juni bezocht aartshertogin Isabella, vergezeld van kardinaal De Queva en de markies Spinola, met een escorte van dertig compagnieën ruiterij en tweeduizend musketiers, de arbeiders. In augustus viel kapitein Wolfius met ongeveer tienduizend musketiers het fort Royal aan, doodde allen die zich niet wilden overgeven, stak de hutten van de gravers in brand, nam veertig gevangenen mee en twee stuks geschut, en trok zich daarna als overwinnaar terug. De vijand had het werk enige tijd gestaakt, maar hervatte het in januari 1628 tussen Berck en Gelder, en het kanaal was al zo ver gevorderd dat men dacht dat de voltooiing nabij was. Maar het werk werd voor de derde keer onderbroken door onze cavalerie. Sindsdien — vooral na de inname van Wesel en Burick, aan de overzijde van de Rijn — verlieten de vijandelijke troepen alles, en alle grote plannen vervlogen als rook. Zo kon men opnieuw het oude spreekwoord gebruiken: “Als je een isthmus wilt doorsteken, probeer dan het onmogelijke.”

Dit werk werd ook wel het Kanaal Eugeniana genoemd, omdat het werd gestart onder bevel van de infante Isabella Eugenia. Omdat zij de initiatiefnemer was en men hoopte dat het project onder een gunstig gesternte stond, werd het ook wel het Kanaal van Sint-Maria genoemd.

Aangezien dit kanaal drie naburige steden kent, waarvan er twee het afsluiten — namelijk Berck en Venlo — en Gelder halverwege ligt, is het niet ongepast hier kort iets over te zeggen:

Berck ligt aan de Rijn aan de Gallicaanse zijde. Het is een kleine stad, maar beroemd vanwege de vele belegeringen die ze heeft doorstaan, door zowel de Staten als de Spanjaarden — wat haar overal een naam heeft gegeven.

Gelder is eveneens een stad, redelijk sterk, die ooit tot het hertogdom behoorde, en die twee kleine mijlen van Straelen ligt. Gerardus Matthisius, een beroemde filosoof, werd daar geboren, evenals Willem Veldius van de orde van Sint-Augustinus, een voornaam man, zoals zijn geschriften aantonen. Sommigen beweren zelfs dat Trithemius er geboren is — al houden anderen het op Venlo.

Venlo ligt op de rechteroever van de Maas, slechts twee mijl van Straelen, en is een goed versterkte stad, geschikt om militaire aanvallen te weerstaan. Het was daar dat Jan Willem, hertog van Kleef en Gulik, de stad overdroeg aan keizer Karel V onder bepaalde voorwaarden.

Straelen en Wachtendonk liggen niet ver van het kanaal.

Wachtendonk werd door onze troepen veroverd door list en overrompeling, en daarna weer heroverd door de Spanjaarden. De stad ligt aan de rivier de Niers. Meurs is ook een kleine, maar sterke stad met de titel van graafschap. Daar vond het wonderlijke verhaal plaats van een zekere vrouw, genaamd Anne Vliegh, die dertig dagen lang zonder voedsel leefde, zoals men geloofde, en zonder enige kwaal, behalve een bepaalde magerte. Uiteindelijk stierf zij aan een langdurige ziekte, omdat ze haar uitwerpselen niet kon verbergen en in het geheim voedsel at, wat haar huichelarij aan het licht bracht. Men erkende dat zij iedereen had bedrogen — niet alleen haar eigen mensen, de graven van Meurs, maar ook het volk dat al in haar wonder geloofde. De magistraat liet haar vervolgens gevangen zetten, en liet de woning waarin zij haar bedrog pleegde afbreken. Want de huichelarij van een vrouw wordt als minder vergevingswaardig beschouwd dan die van een man.

De stad behoort nu tot het huis van Nassau en is tegenwoordig eigendom van Frederik Hendrik, prins van Oranje.”

Prijs: Euro 425,-