West-Friesland, Medemblik en de Vier Noorder Koggen – Hendrik de Leth, 1732

2.350

Nieuwe Kaarte van het Dijkgraafschap van ’t ooster Baljuwschap van West-Vriesland, genaamt Medenblick en de Vier Noorder Coggen.”  Vervaardigd door kaarttekenaar Pieter Straat en “In ’t Koper gebragt door Hendrik de Leth” te Amsterdam in 1732. Vier gemonteerde bladen tezamen 93 x 114 cm. Later met de hand gekleurd.

In de Middeleeuwen was West-Friesland verdeeld in vier ambachten, bovenlokale bestuurseenheden die vermoedelijk al bestonden voor West-Friesland werd onderworpen door de graven van Holland. Deze ambachten bestonden op hun beurt uit enkele zgn. koggen, die weer in bannen (dorpen) waren onderverdeeld. De Vier Noorder Koggen bestond uit vier koggen: de Hoogwouder Kogge, de Middelkogge, de Zeekogge of Medemblikker Kogge, en de Wognumer Kogge. Na de onderwerping van de Westfriezen door Floris V en definitief door Jan I, werden baljuwschappen ingesteld die de hoge jurisdictie hadden en belast waren met het toezicht op de dijken. Samen met Drechterland vormde de Vier Noorder Koggen het Oosterbaljuwschap van West-Friesland. Dit baljuwschap was overigens geen lang leven beschoren: in het begin van de 15e eeuw werd een groot deel van het platteland van West-Friesland verdeeld in ‘plattelandssteden’ met stadsrecht, de rest werd onder de jurisdictie van een van de bestaande steden gevoegd.

Het gedeelte van de Westfriese Omringdijk dat onder het beheer van de Vier Noorder Koggen viel, stond onder toezicht van de superintendenten van de Vier Noorder Koggen. Dit waren aanvankelijk twaalf, later zes afgevaardigden uit de Hollandse steden Haarlem, Amsterdam, Alkmaar, Hoorn, Enkhuizen en Medemblik. Het ontstaan van het ambacht zelf als dijkgraafschap is in 1503: in dat jaar wordt het ‘Oosterdijkgraafschap’ gesplitst in de Vier Noorder Koggen en Drechterland, die ieder hun eigen dijkgraaf krijgen.

Drukker en uitgever Hendrik de Leth adverteerde op 23 en 30 december 1732 met deze kaart in de Amsterdamsche Courant. Het omschrijft de uitgave als “een nieuwe accurate Kaert van het Dygraefschap en Ooster Baljuwschap van West-Friesland, genaemt Medenblick ende vier Noorder Coggen, zynde dit het Ambacht waer de plage der Wormen ’t meest heeft gewoed“.

In het begin van de jaren dertig van de achttiende eeuw werd de Westfriese bevolking opgeschrikt door de vraatzucht van een 20 tot 40 centimeter lang weekdier. Dit beestje moet in de romp van schepen geïmmigreerd zijn en vond in de honderdduizenden Nederlandse dijkpalen een ideale verblijfplaats. Deze paalworm tastte het houtwerk van de omringdijk aan. In de decennia vóór 1730 waren duizenden houten palen de grond in geheid om de bij stormen beukende golven te breken. Insmeren met traan, hars en boekdrukkersinkt mocht niet baten.

Om de verdere activiteiten van de paalworm te stoppen, en zodoende de risico’s van een dijkdoorbraak te verkleinen, werd besloten om de palen te vervangen door een steenglooiing aan de buitenkant van de dijk. De vele tonnen steen werden aangevoerd uit België, Duitsland, Denemarken en Noorwegen. In Drenthe werden voor dit doel zelfs hunnebedden kapotgeslagen. De bestrijding van de paalworm was een enorme klus, nog tot rond 1800 werden stenen aangevoerd.

In de rechter onderhoek laat de kaart op een uiterst decoratieve wijze zien wat de bewonders in het dagelijks leven bezig hield, c.q. waar zij rekening mee dienden te houden. Zo staat de Vier Noorder Koggedijk afgebeeld, die bij woeste zee kon doorbreken. Hiervoor zorgden Neptunus en koning Aeolus, de goden van de zee en van de vier blazende winden. Hun activiteiten brengen op de achtergrond enkele schepen in nood. Als de bewoners waakzaam zijn (dit wordt gesymboliseerd door de haan) en vlijtig (bijenkorven) hun land bewerken (ploeg, riek, spade) en bovendien hun vee (koe) goed verzorgen, zullen zij oogsten (korenschoof) en genieten van de ‘hoorn des overvloeds’.

Prijs: Euro2.350,-