Java – Henri Chatelain, 1720
€1.750
JAVA MET HET VERHAAL OVER HOE DE HOLLANDERS BATAVIA INNAMEN
“Carte de l’Ile de Java” kopergravure vervaardigd door Henri Abraham Châtelain, uitgegeven te Amsterdam in 1720 als deel van de “Atlas Historique”. Later met de hand gekleurd. Afm. (incl. tekst): 38 x 87 cm.
We zien het eiland Java, het westelijk en oostelijk deel, “nieuw samengesteld op basis van de meest betrouwbare bronnen.” De handelsposten van de Nederlanders zijn aangeduid met een vlag. De tekst beschrijft het eiland en verhaalt over de bijzondere wijze waarop zij zich in de stad Batavia hebben ‘gevestigd’. Als volgt:
Het eiland Java is ongeveer 210 mijl lang van oost naar west, 40 van noord naar zuid, en heeft een omtrek van 460 mijl. Het klimaat is er niet extreem heet, hoewel het ligt tussen de 6e en 9e graad zuiderbreedte.
De bodem is vruchtbaar en levert veel indigo op, die als de beste van allemaal wordt beschouwd. Het grootste deel wordt verzameld in het rijk van Bantam. Verder levert het eiland veel rijst, suiker en benzoëhars. Men vindt er bossen, rivieren, bronnen, goud-, zilver- en kopermijnen, alsook diamanten, robijnen en smaragden – maar in kleine hoeveelheden.
Dit eiland wordt geplaagd door slangen en steekmuggen. Het was vroeger verdeeld in 9 of 10 koninkrijken; tegenwoordig zijn er nog maar twee heersers: de keizer (Pakubuwono I) en de Hollanders, aangezien de koning van Bantam onder de heerschappij van de Compagnie staat. Nadat de Hollanders enkele jaren in Indië hadden gehandeld en rijk waren geworden van hun buit en hun handel, oordeelden zij dat zij hun handelsactiviteiten in dit land niet goed konden vestigen zonder er een toevluchtsoord te hebben — een plaats waar zij hun schepen konden herstellen en konden uitrusten van de vermoeienissen op zee.
Zij richtten hun blik allereerst op het eiland Java en kozen de plek waar de Engelsen een factorij hadden gebouwd ten behoeve van hun handel, nabij de stad Jacatra.
Daar bevindt zich een kuststrook waar schepen het hele jaar veilig kunnen aanleggen, aan de monding van een rivier waarin grote sloepen een halve mijl landinwaarts kunnen varen, met water dat zo goed is dat het zelfs tijdens zeereizen niet bederft — een eigenschap die het deelt met het water van de Ganges en de Theems.
De Hollanders, eenmaal tot het besluit gekomen zich op Java te vestigen, begonnen omstreeks het jaar 1617 met de bouw van een factorij in de stad Jacatra, waar zij een zodanig bloeiende handel opzetten dat de eilandbewoners al snel zeer jaloers werden. Zij werden het daaropvolgende jaar aangevallen, op aanstoken van de Engelsen, die de inlanders zelfs te hulp schoten.
De Hollanders, die zich in open veld bevonden, maakten een verschansing van grote balen koopwaar, die zij rondom versterkten met het geschut van hun schepen. Op die manier wisten zij de aanvallen van hun vijanden af te slaan, en werkten er verder aan zich beter te beveiligen. Daartoe bouwden zij een toren op een dam nabij de rivier Antsioll, waarvoor zij met hun schepen grote hoeveelheden steen en kalk aanvoerden. Toen deze toren met kanonnen was uitgerust, wisten zij met gemak stand te houden tegen de pogingen van de keizer (sultan Agung de Grote) om hem te vernietigen. Na diens mislukte aanval zonden zij schepen uit om uit naburige eilanden stenen te halen, waarmee zij de vier bastions van het fort van Batavia bouwden — die nog steeds bestaan.
Terwijl de Hollanders zich versterkten, vreesde de sultan dat hij, als hij hen hun fort zou laten voltooien, nooit meer in staat zou zijn hen eruit te verdrijven. Daarom stelde hij een groot leger samen, met veel bootjes om een moeras over te steken dat hij moest doorkruisen, en trok op om het fort aan te vallen, dat zich toen al in goede staat bevond. De aanval was hevig en werd met gelijke kracht verdedigd. Er volgde een tweede aanval, niet minder fel dan de eerste.
Een van de aanvoerders van het vijandelijke leger, die uit ontevredenheid over de sultan zijn toevlucht had gezocht in het fort, lichtte de Hollanders in over de sterkte en plannen van hun vijanden. Hij gaf hun vooral één advies dat hen buitengewoon goed van pas kwam: zij moesten hun eigen uitwerpselen bewaren en deze op de vijanden werpen zodra zij het fort zouden aanvallen. Omdat die allen mohammedanen waren, verplichtte hun geloof hen tot een rituele reiniging van zes dagen als zij met zulke “onreinheden van christenen” in aanraking kwamen.
Het werkte precies zoals gehoopt: de Javanen, aangevallen met deze ‘materie’ die zij nog meer vreesden dan buskruit, lieten hun stormladders in paniek achter en vluchtten, waarna zij door de Hollanders met gemak werden verdreven.
De Hollandse generaal (Jan Pieterszoon Coen) echter, die zich te ver had gewaagd in de achtervolging van de vijand, werd op de terugweg omsingeld door een groep Javanen, die geen genade kenden voor zijn kleine troep. Iedereen die door hun vergiftigde pijlen werd getroffen, stierf vrijwel onmiddellijk. De generaal werd gevangengenomen en voor de sultan gebracht, die hem aanbood hem vrij te laten als hij het fort zou overdragen; zo niet, dan zou hij de rest van zijn leven een slaaf zijn, net als zijn medekrijgsgevangenen.
De generaal, een man met verstand, liet de sultan weten dat hij bereid was het fort over te geven met alle mensen erin. Hij werd naar de muur geleid, en riep in het Maleis, zodat de sultan het kon verstaan, dat hij inderdaad het fort zou overdragen. Daarna liet hij echter weten dat hij de Hollanders alleen beter kon laten gehoorzamen als hij de bevelen in hun moedertaal gaf — waarop hij in het Nederlands sprak in plaats van met instemming van de sultan.
Dit was bedoeld om zijn soldaten aan te moedigen zich te verdedigen. En dat deden zij zo goed dat de sultan zich gedwongen zag zich terug te trekken. Hij nam de generaal mee en sloot hem op in een nauwe gevangenis. Maar deze vond een manier om te ontsnappen en keerde terug naar Batavia, waar hij met grote vreugde werd ontvangen.
Links en rechts van de kaart worden de belangrijkste steden genoemd:
- Batavia, voorheen Jacatra. De hoofdstad is middelgroot, maar mooi, schoon, rijk, dichtbevolkt, modern gebouwd en het centrum van de handel van de Oost-Indische Compagnie. De stad is ook zeer goed versterkt, verdedigd door een goede citadel met vier bastions. Deze stad is bevolkt door allerlei volkeren, maar voornamelijk door Hollanders die er de macht hebben, en verder Chinezen, Moren, Maleiers en anderen die een hoofdelijke belasting betalen om de vrijheid te verkrijgen daar handel te drijven. In Batavia zetelt ook de soevereine raad van Indië, van waaruit alle andere handelsposten afhangen, en waar alle zaken van de compagnie in dit land worden afgehandeld.
- Ceribon, op 30 mijlen van Batavia aan de noordkust van het eiland, is gelegen aan een kleine rivier, ten zuiden begrensd door hoge bergen.
- Tegal, aan de noordkust, op 40 mijlen van Batavia. Op 3 of 4 mijlen van deze stad is er een berg met bitumen die van tijd tot tijd vlam vat.
- Semarang, op 10 mijlen van Japara.
- Japara, vroeger de hoofdstad van het hele eiland en de zetel van de keizer (sultan Agung de Grote). Maar doordat de vestiging van de Hollanders in Batavia deze vorst verontrustte, heeft hij zich vervolgens teruggetrokken naar Mataram, in de veronderstelling daar veiliger te zijn.
Enkele jaren geleden heeft de sultan deze plaats aan de Hollanders afgestaan, samen met de stad Ceribon, vanwege de steun die zij hem verleenden tegen zijn twee broers die het rijk betwistten. - Bambang, op zeven mijl van Japara, aan de oostzijde.
- Passuruan, ongeveer op 50 mijl van Japara.
- Palambuam of Balambouang, aan de oostkust van het eiland, aan een rivier met dezelfde naam, ongeveer twee mijl van de monding ervan.
- Mataram, aan de zuidkust van het eiland, tegenwoordig de zetel van de sultan.
- Issebongon, richting het westelijke uiteinde van het eiland.
- Palimbam, aan de westkust, heeft een goede haven die druk wordt bezocht.
- Bantam, hoofdstad van het gelijknamige koninkrijk, dat toebehoort aan de Hollanders, die er een fort hebben laten bouwen. De koning is schatplichtig aan de Compagnie, die hem enkel om politieke redenen op de troon laat blijven.
Henri Abraham Chatelain (1684–1743) was een hugenotenpredikant van Parijse afkomst. Hij woonde achtereenvolgens in Parijs, St. Martins, Londen (ca. 1710), Den Haag (ca. 1721) en Amsterdam (ca. 1728). Chatelain is vooral bekend als Nederlands cartograaf, met name vanwege zijn bijdrage aan de zevendelige Atlas Historique, uitgegeven te Amsterdam tussen 1705 en 1720.
De Atlas Historique was in zijn tijd vernieuwend: het werk combineerde prachtige gravures en illustraties met wetenschappelijke verhandelingen over geografie, geschiedenis, volkenkunde, heraldiek en kosmografie. Volgens sommige onderzoekers was Chatelain niet als enige verantwoordelijk voor de samenstelling van de atlas, zoals vaak wordt aangenomen, maar betrof het een familieproject waarbij ook zijn vader Zacharie en zijn broer, eveneens Zacharie geheten, een belangrijke rol speelden.
Prijs: Euro 1.750,-