ZELDZAME KAART VAN HET NOORDHOLLANDSCH KANAAL
“Algemeene kaart van het Groot Amsterdamsch Kanaal door Noord Holland; ondernomen in 1819 en voltooid in 1825.” Kopergravure uitgegeven in 1825 door Evert Maaskmap naar het werk van Jan Blanken Jansz. In de tijd met de hand gekleurd. Afm. 25 x 75 cm.
In de 17e eeuw nam de bevaarbaarheid van de Zuiderzee voor de zeescheepvaart naar Amsterdam af. Met name de ondiepte bij Pampus die de doorgang naar het IJ voor grote schepen blokkeerde zorgde voor veel oponthoud. Toen het overladen van goederen naar kleinere schepen te tijdrovend en te duur werd is men gebruik gaan maken van scheepskamelen. Daarbij kampte Amsterdam ook met het dichtslibben van de Amsterdamse haven. Op de kaart wordt dan ook vermeld: “Vastzitting van Z.M. Fregat de Algiers van 19 tot 24 April 1822.”
Het graven van een rechtstreekse verbinding naar de Noordzee durfde men echter nog niet aan. Een dergelijk plan zou gepaard moeten gaan met de afdamming van het IJ bij de Zuiderzee en een groot sluizencomplex bij de Noordzee, waar men technisch nog niet toe in staat was dat te bouwen.
De Nederlandse economie verkeerde na de val van Napoleon in slechte staat. De water- en wegverbindingen voor het handelsverkeer waren gebrekkig. Koning Willem I wilde daar verbetering in brengen. Tijdens zijn bewindsperiode, van 1814 tot 1840, werden oude verkeersverbindingen verbeterd en nieuwe aangelegd, met het Noordhollandsch Kanaal als het belangrijkste kanaal.
In 1818 gaf de koning waterbouwkundige Jan Blanken Janz opdracht een plan uit te werken. De legertop drong al sinds de late 18de eeuw aan op een kanaal tussen Amsterdam en de marinebasis Nieuwediep bij Den Helder om de basis in oorlogstijd veilig te kunnen bevoorraden. In Blankens voorstel was het kanaal alleen geschikt voor binnenvaartschepen. Amsterdam was hier fel op tegen; zeeschepen zouden in dat geval Den Helder als eindbestemming kunnen kiezen, waardoor Amsterdam belangrijke inkomsten zou mislopen. In 1819 werden de koning en Amsterdam het eens over een breder en dieper kanaal, geschikt voor zeeschepen. De kosten werden begroot op 4 miljoen gulden, waarvan de stad Amsterdam een kwart zou betalen.
Tot de aanleg van het Noordhollandsch Kanaal werd beslist bij Koninklijk Besluit van 15 april 1819. Jan Blanken kreeg de leiding over het project. Om de kosten laag te houden verbond het kanaaltracé een aantal bestaande boezemwateren. Zo loopt het kanaal onder andere door de ringvaarten van de Buikslotermeerpolder, de Beemster en de Schermer, door Het Slochter, door de trekvaart van Amsterdam naar Purmerend, door de stadsgracht van Alkmaar en ten noorden van Alkmaar door het riviertje de Rekere. De bestaande wateren moesten wel worden verbreed en uitgediept.
Het kanaal had een lengte van 80 kilometer. Het was 40 meter breed (genoeg om twee linieschepen van de marine te kunnen laten passeren) en had een diepte van 6 tot 7 meter over een bodembreedte van bijna 10 meter. Het was destijds het breedste en diepste kanaal ter wereld.
Op de kaart langs het kanaal zien we de jaagwegen waarop paarden schepen konden voorttrekken. Bijzonder aan het Noordhollandsch Kanaal waren de vlotbruggen, die zijn toegepast omdat het in de tijd van de aanleg van het kanaal nog niet mogelijk was bruggen te bouwen met een grote overspanning. Een veerpont zou omwonenden te veel oponthoud bezorgen.
De kaart toont ook een inzet met panorama van het kanaal genomen vanuit het Paleis op de Dam en een profiel met twee gejaagde schepen op 16 december 1824.
Literatuur: Frederik Muller “Nederlandse Historieplaten”, nr. 2713a
Provenance: collectie A.M. van den Broek (1932-1995).
Prijs: VERKOCHT