VOGELVLUCHT PERSPECTIEF VAN DE WERELDTENTOONSTELLING IN AMSTERDAM
“Internationale Koloniale en Uitvoerhandel-Tentoonstelling te Amsterdam in 1883”, houtgravure “geteekend door J.C. Greive Jr.” Later met de hand gekleurd. Afm. 47 x 64 cm.
In de eerste helft van de negentiende eeuw kende Nederland weinig economische groei. Tegen de jaren 1860 begon de trend echter te keren, gedeeltelijk als gevolg van de opening van het Noordzeekanaal dat zeeschepen uit de Noordzee rechtstreeks naar Amsterdam bracht. Tegelijkertijd verbeterde het nationale spoorwegsysteem snel en opende het nieuwe centraal station van Amsterdam in 1879.
Internationale exposities bevorderden de economische groei en het toerisme. Omdat Amsterdam de kosmopolitische flair van steden als Parijs en Londen probeerde na te streven, zou een wereldtentoonstelling een aanwinst voor de stad zijn. De Fransman Edouard Agostini zag potentie in een tentoonstelling in Nederland en stuurde brochures naar invloedrijke Amsterdamse ondernemers. Omdat Nederland niet echt bekend was, behalve om z’n rijke koloniale verleden, werd het idee gelanceerd als “Internationale Koloniale en Uitvoerhandel Tentoonstelling”. Hoewel het enigszins sceptisch werd onthaald, werd de planning voortgezet.
De Nederlandse regering voelde er aanvankelijk weinig voor om geld voor het evenement te reserveren, maar een volhardende Agostini vond uiteindelijk steun bij een Belgische investeerder, die bereid was om het hoofdgebouw neer te zetten in ruil voor alle entreegelden en de opbrengsten van het verhuren van tentoonstellingsruimte.
De Amsterdamse tentoonstelling was de eerste internationale expositie met een koloniaal thema. Koloniale huizen werden opgetrokken en bewoond door inheemse volkeren om bezoekers de gelegenheid te geven het exotische te leren kennen. Op latere tentoonstellingen werden inheemse dorpen compleet met “wilden” de standaard, waarmee vermeende superioriteit van de westerse cultuur werd aangetoond. Bovendien was de tentoonstelling uniek omdat deze de nadruk legde op de handel van industriële producten in plaats van op manufactuur.
Als locatie koos men een braakliggend gebied aan de zuidkant van Amsterdam (tegenwoordig het Museumplein). Het rechthoekige hoofdgebouw was 300 x 120 meter groot en werd over een sloot heen gebouwd. Naast het hoofdgebouw was er het Nederlandse koloniale paviljoen van 125 x 75m. In het koloniale paviljoen bevonden zich onder andere verschillende soorten landbouwproducten, culturele schatten en inheemse wapens. Het koloniale paviljoen en de Machine-galerij omsloten een driehoekig terrein voor kleinere paviljoens, waaronder een voor de stad Parijs. Voor het koloniale paviljoen stond een kleiner gebouw voor de verschillende overzeese gebieden.
Hoewel alleen Nederland en België uitgebreide exposities hielden, kwamen buitenlandse deelnemers uit de meeste andere landen van Europa, evenals China, Japan, India, Turkije, het Midden-Oosten en Afrika, de Verenigde Staten en Canada. De rest van het terrein diende als pretpark, met in het midden de muziektent die werd omringd door Duitse, Nederlandse en Engelse restaurants. Ook was er een paviljoen voor de stad Amsterdam, een Japanse Bazaar, kleine winkeltjes, een tentoonstelling van kerksieraden en een tuinbouw tentoonstelling. Een kanaal, met daar overheen een brug van bamboe, doorkruiste het terrein en bood plek aan een Chinese jonk.
Het hoofdgebouw, ontworpen door de Franse architect Paul Fouquiau, was gebouwd van hout, met een glazen dak, maar het was bedekt met gips en beschilderd doek om het op marmer te laten lijken. De façade was een 50 meter brede wand met aan elk uiteinde een toren van 25 meter en versierd met gipsen olifanten. Tussen de twee torens hing een enorm stuk doek met Indiaans dessin. Het interieurontwerp was van de Belgische Gedeon Bordiau, die ook het hoofdgebouw ontwierp op de wereldtentoonstelling van Antwerpen in 1885. De totale tentoonstellingsruimte had een oppervlakte van meer dan 60.000 vierkante meter.
Duizenden bezoekers bezochten de tentoonstelling en verbleven in nieuwe hotels zoals het Americain en Krasnapolsky, kochten souvenirs en stimuleerden de economie van de stad. Toen de expositie op 1 november zijn deuren sloot, waren er meer dan een miljoen kaartjes verkocht.
Prijs: Euro 625,-