DEMONSTRATIE VAN DE BRANDSPRUIT OP DE DAM TE AMSTERDAM
Ets vervaardigd rond 1680 door Jan van Vianen (ca. 1660 – na 1726) naar het ontwerp van Jan van der Heijden (1637 – 1712). Later met de hand gekleurd. Afm. 47,5 x 56,5 cm.
Eeuwenlang was het blussen van branden een kwestie van lange rijen mensen, die emmers water aan elkaar doorgaven. Pas toen het stadhuis van Amsterdam op 7 juli 1652 afbrandde, werd er een nieuw tijdperk ingeluid. De stad schafte kort daarop 58 handbrandspuiten aan. De toen 15-jarige jongeman Jan Goriszoon van der Heijden was getuige van de brand. Het gevolg van de aanwezigheid van Jan van der Heijden werd pas later merkbaar, maar klonk door tot in de geschiedenisboeken.
Een eerste omwenteling bracht Van der Heijden teweeg door in november 1668 het stadsbestuur voor te stellen om door de hele stad openbare straatverlichting aan te brengen. Hij deed zijn voorstel “om bij duystere nachten de gehele stad met lichten te voorzien, om te verhoeden het verongelucken van veele menschen, die bij duysternis in ‘t water vallen ende versmoren … om huysbraken te ontdecken ende moetwille te weren, ende dan oock om bij brant allome licht bij de hand te hebben“. De stad plaatste vervolgens 2500 door Van der Heijden ontworpen straatlantaarns die dagelijks door een organisatie van lantaarnopstekers ontstoken en gedoofd werden.
Belangrijker nog was Van der Heijdens verbetering van de brandweerpomp in 1672. Aan de toen in gebruik zijnde tobbe met spuitmond werden een ‘zuigpomp’ en lederen brandslangen toegevoegd. Het benodigde water kon daarmee direct uit de gracht opgezogen worden (als filter tegen het vuil diende een gevlochten mandje), terwijl de brandslangen de spuitgasten in staat stelden het vuur gericht te bestrijden.
Al kort na de invoering van deze verbeteringen werden de zuigpomp en de brandspuit gecombineerd tot een enkel apparaat. De dubbele pompwerking had een ‘dood’ moment tot gevolg, halverwege de slag. Om dit op te vangen werd al snel een extra drukvat aangebracht. Met de daarin opgebouwde druk werd de waterstraal gevoed tijdens het dode moment van de pomp, waardoor de spuit een constante waterstraal produceerde. Op deze vinding verkreeg Van der Heijden in 1677 patent.
De Amsterdamse burgemeesters waren onder de indruk en in elk van de zestig stadswijken werd een nieuwe spuit opgesteld. Deze werden bediend door aangewezen gildenbroeders en vrijwilligers uit de buurt. Elke spuit kreeg een vast aantal functionarissen en één à twee keer per jaar werd er verplicht geoefend onder toezicht van de generaal-brandmeester. De eerste functionaris met die titel was Jan van der Heijden zelf.
De spuit, die aanvankelijk naar de brand werd gedragen, werd later voorzien van wielen.
Van der Heijden was naast uitvinder ook zeer verdienstelijk schilder en tekenaar. Als schilder is hij vooral beroemd geworden om zijn fraaie stadsgezichten met een ongekend waarheidsgetrouwe topografie. Zijn tekentalenten werden vooral ook gebruikt voor de instructies en reclameplaten voor de brandspuiten. Bovengenoemde prent is daarvan een schitterend. Zijn werk is te zien in het Rijksmuseum, het Louvre en in andere grote musea.
Prijs: VERKOCHT