DE BENNINGH KANONNEN, TWEE VAN DE MOOISTE KANONNEN TER WERELD
“Illustrissimis & Potentissimis Hollandiae Westfrisiaeque Ordinibus, fortissimis publicae Libertatis & Salutis Defensoribus, Patriae Patribus, haec Tabula duas referens coelatorum tormentorum imagines.” [“Aan de Zeer Doorluchtige en Hoog Mogende Staten van Holland en West-Friesland, de zeer dappere verdedigers van de openbare vrijheid en welvaart, de vaders des vaderlands, wordt deze plaat, de afbeelding van twee gebeeldwerkte kanonnen voorstellend, opgedragen.”] Ets vervaardigd in 1671 door Abraham Blotelingh naar een tekening van Adriaen van de Velde. Afm. (plaatrand) 59 x 74,5 cm.
De volkomen gelijkvormigheid van een aan de linker- en aan de rechter zijde afgebeeld kanon, doet denken dat het om een en hetzelfde stuk gaat. Maar de verschillende gewichtsaanduidingen op het kulas [achterste gedeelte], geeft aan dat het hier twee kanonnen betreft.
De decoratie van de afgebeelde kanonnen is zo overdadig, dat je zou denken dat het technisch onuitvoerbaar is ze te maken; men was echter wel degelijk in staat was om bronzen geschut met een decoratie als deze te gieten.
Onder de prent staat in het Latijn: “het vrije Gemenebest der Verenigde Nederlanden, welke onlangs onverwachts in de oorlog met Engeland verwikkeld, behalve een ontelbare hoeveelheid van andere benodigdheden tot het behoorlijk en gelukkig voeren van die oorlog ook vele duizenden kanonnen van mindere, meerdere en eerste grootte, deels heeft doen kopen, deels in 13 fabrieken op een en dezelfde tijd heeft laten gieten en vervaardigen” en “twee stukken van de grootste soort (waarvan men hier de getekende en gegraveerde afbeelding ziet) en welke de laatste zijn van de 157 bronzen stukken, die zowel te Lübeck als te Hamburg vervaardigd zijn.”
Dat er kanonnen in het buitenland besteld werden, was niet ongebruikelijk. Na de vrede van Munster in 1648, die een einde maakte aan de 80-jarige oorlog, bleef er in verband met de Engelse oorlogen en de talrijke overzeese acties, een zeer grote vraag bestaan naar geschut voor gebruik in vestingen, te velde en op zee.
Er waren in de 17e eeuw in de Noordelijke Nederlanden zogenaamde `geelgieterijen’ te Amsterdam, Deventer, Enkhuizen, ‘s-Gravenhage, Groningen, Haarlem, Harderwijk, Hoorn, Kampen, Leeuwarden, Middelburg, Nijmegen, Rotterdam, Utrecht, Zutphen en Zwolle.
Hier goot men, al naar gelang de behoefte, vijzels, gewichten, kandelaars, lichtkronen, ornamenten, beslag voor schepen, kerkklokken en geschut. Mede door het feit dat men in Nederlands Oost-Indië geen geschutgieterijen toestond, was de vraag naar geschut bij de verschillende kamers van de V.O.C. zo groot dat men dikwijls kanonnen van elkaar moest lenen. Bronzen kanonnen waren bovendien bij regelmatig gebruik aan een relatief grote slijtage onderhevig. Bij het plotseling ontstaan van een zeer grote behoefte aan geschut, konden de Nederlandse gieterijen niet meer hierin voorzien en moest men belangrijke orders in het buitenland plaatsen. In ca. 1660 werd daarom door de Staten van Holland en West-Friesland het gieten van 157 kanonnen aanbesteed bij de klok- en geschutgieters Hermann Benningh te Hamburg en diens zoon Albert Benningh te Lübeck.
Deze bij vader en zoon Benningh bestelde kanonnen, werden telkens bij de gedeeltelijke oplevering contant betaald door de Staten van Holland en West-Friesland. Albert Benningh, die meestal grote problemen had met het incasseren van de hem uit binnen- en buitenlandse leveringen toekomende gelden, was hiervoor zeer erkentelijk. Hij gaf daarvan blijk door de laatste twee te leveren kanonnen in 1669, geheel voor eigen rekening te laten voorzien van een zeer rijke decoratie. Als pronkgeschut werd hun doelmatigheid echter zo sterk beïnvloed, dat zij nooit voor krijgsdoeleinden zijn gebruikt.
Begin mei van het jaar 1670 werden de beide kanonnen via Hamburg naar ons land gebracht, waar zij op zware eikenhouten en van ijzeren beslag voorziene radaffuiten geplaatst werden vóór de ingang van het Ammunitiemagazijn van Holland aan de Korte Geer te Delft. Hier oogstten zij zoveel bewondering, dat Adriaen van de Velde er een tekening van maakte, waarnaar Abraham Blotelingh de ets heeft vervaardigd.
Napoleon bezocht Delft in 1811. “Tiens”, moet hij gedacht hebben bij het zien van de bronzen gevaartes, “wat een fraai gietwerk”. Napoleon liet de Benningh-kanonnen als oorlogsbuit overbrengen naar het Parijse Hôtel des Invalides. Na de slag bij Leipzig vielen de kanonnen in handen van de Pruisen en de Oostenrijkers, die ze vanaf 1814 tentoonstelden in respectievelijk Berlijn en Wenen.
Bij hun verovering van Berlijn in 1945 moeten ook de Russen getroffen zijn geweest door het bronzen kanon, want de vuurmond verdween naar de Sovjet-Unie. Tegenwoordig ligt het in het artilleriemuseum in St. Petersburg. Het andere stuk ligt in het Weense Heeresgeschichtliches Museum.
Prijs: VERKOCHT