HISTORISCH ROTTERDAM, DELFSHAVEN – De Aelbrechtskolk gezien vanaf de Oude Sluis. Aquarel op papier, vervaardigd ca. 1930 door Herman Cornelis Adolf Paradies . Gesigneerd rechtsonder. Afm. 53 x 85 cm.
In 1389 verleende Aelbrecht van Beieren, Graaf van Holland en Zeeland, aan Delft het recht om een eigen scheepvaartverbinding van Delft naar de Maas te graven. Het water van die afsplitsing van de Schie moest door de Schieland Hoge Zeedijk heen om in de Maas uit te komen. Precies tussen de havensteden Schiedam en Rotterdam, waar Delft voorheen havengelden moest betalen. Dat geld kon Delft nu dus zelf houden. Er werd daartoe tegen het jaar 1400 een opening in de dijk gemaakt, die bij hoge waterstanden kon worden afgesloten middels een stevige sluis.
De eerste sluis was daar waar zich nu café De Oude Sluis bevindt. In 1594 werd die eerste sluis vervangen en verplaatst. Veel van de panden die hier stonden moesten wijken voor de nieuwe Schiedamseweg, die rond 1910 werd doorgetrokken naar de Binnenweg om een directe verbinding tussen Schiedam en Rotterdam tot stand te brengen.
De Aelbrechtskolk is een voormalige schutsluis. Dat is een aan beide zijden met sluisdeuren afgeschermd deel in de waterweg, teneinde verschillen in de hoogte van het water te kunnen compenseren en om te voorkomen dat schepen met een te sterke stroming te maken krijgen. Het water tussen de twee sluizen noemt men een kolk. Daarin kan de hoogte van het water worden geregeld, zodat schepen normaal hun weg kunnen vervolgen.
Het pand met de doorvaart links is het zogenaamde Zakkendragershuisje. In dit huisje kwamen de broeders van het zakkendragersgilde bijeen. De in schepen aangevoerde zakken graan, grondstof voor de vele distilleerderijen in Delfshaven, werden door de zakkendragers uitgeladen en op de rug, of soms het hoofd, naar de vele pakhuizen en branderijen gedragen. Wanneer er een schip moest worden gelost, dan luidde men de klok in het torentje. De zakkendragers kwamen op het klokkengelui af, waarna de lading gelost kon worden.
Even verderop, ook aan de linker zijde, staat de Oude- of Pelgrimvaderskerk, van waaruit in 1620 de Pilgrimfathers uit Delfshaven vertrokken voor hun reis naar Amerika. De Pilgrimfathers waren een groep Engelse puriteinen die hier in Delfshaven de laatste nacht hebben doorgebracht en gezamenlijk in gebed gingen alvorens de gevaarlijke oversteek naar Amerika te wagen.
—
Herman Paradies (1883 – 1966) een volle neef van Johan Frederik van Mastenbroek (1875 – 1945), volgde aanvankelijk een opleiding tot stukadoor en huisschilder en bracht het bij de Schiedamse scheepswerf Wilton-Fyenoord tot decorateur. Tijdens de laatste jaren die de 19e eeuw telde volgde hij een tekenopleiding aan de Rotterdamse Academie voor Beeldende Kunsten.
Paradies koos als onderwerpen voor zijn tekeningen, aquarellen en schilderijen voornamelijk stadsgezichten. Hij werd geïnspireerd door het alledaagse leven dat zich afspeelde op markante plekken in met name Rotterdam. Vooral de rol van het water, waarin de stad zich weerspiegelde en zo op meesterlijke wijze een bijdrage aan de compositie leverde, was voor hem een fascinerend fenomeen.
Hij had de gewoonte zijn schetsen van onderaf naar boven op te bouwen. Hij was geen snelle schetser die later in zijn atelier het geheel uitwerkte, hij wilde van het begin tot het eind op de plek zelf zijn schetsen zo mogelijk tot in de kleinste details uitwerken, tot op het laatste moment persoonlijk betrokken blijven bij hetgeen hij vastlegde aan stadsschoon. Ook zijn palet getuigt van zijn behoefte om zoveel mogelijk naar de realiteit te werken, de kleuren die hij gebruikte zijn voornamelijk aarde- en steenkleuren. Hij had geen voorkeur voor imposante gebouwen, het ging hem eerder om de specifieke oude stadsbuurtjes, waar het alledaagse leven op straat lag en die de sfeer van de stad bepaalden. Daarom is zijn oeuvre ook als historische documentatie van belang. Door de voortdurende veranderingen in een zich ontwikkelende stad heeft hij zo – vermoedelijk niet eens bewust – een bijdrage geleverd aan het vastleggen van stadsgezichten uit het einde van de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw, zonder dat hij beelden optekende die vergelijkbaar zouden zijn met de kwaliteiten van een foto, omdat ze weliswaar tot in details correct, maar altijd door hem geïnterpreteerd en gezien door zijn ogen tot stand kwamen. In zijn werk namelijk toont hij zich een meester in het tekenen en vastleggen van de typische sfeer van de buurten en locaties die hij als onderwerp gekozen had.
Prijs: VERKOCHT