PLATTEGROND EN PROFIEL VAN ’S-GRAVENHAGE
“Haga comitum”, kopergravure vervaardigd door de Erven Homann te Neurenberg, rond 1750. Later met de hand gekleurd. Afm. 52 x 58 cm.
Linksboven een titelcartouche dat rijk versierd is. Onder andere met een stedenmaagd met een hoorn des overvloeds. Ook Neptunus, god van de zee, met drietand, vis en zeepaard is aanwezig. Evenals twee putti, landbouwwerktuig en wuivend graan. Alles om te laten zien hoe goed het met deze stad gaat, die hoofdstad is van de Nederlandse Republiek.
De Haagse grachtengordel zou lang, tot in de 19e eeuw, de grenzen van de stad markeren. Niet dat de groei van de Haagse bevolking tegen het eind van de Gouden Eeuw stagneerde, zoals dat in de meeste Hollandse steden zelfs veranderde in een terugval. Integendeel, het aantal inwoners van de regeringsplaats bleef gestaag toenemen. Van 18.000 in 1625 steeg het tot 25.000 in 1665 en tot 33 à 34.000 in 1725. In 1795 zou de stad ruim 38.000 zielen tellen. Hoewel Den Haag juridisch gezien geen stad was, overvleugelde het qua inwonertal plaatsen als Delft of Schiedam. Rotterdam, dat na Amsterdam de grootste stad van Holland zou worden, was met 53.000 inwoners in 1795 niet zo heel veel groter.
De nieuwe Hagenaars zochten meestal een woning op plaatsen waar werk te vinden was, waar contacten gelegd konden worden. Slechts een enkeling kon zich rust en eenzaamheid permitteren. Dat betekende een toenemende druk op het stadshart en alweer meer woningen op eenzelfde oppervlak. Buiten de stadskern verdrong de nieuwbouw zich bij het de uitvalswegen. De armsten waren al tevreden met een woninkje achteraf, aan een doodse straat als het Ledig Erf achter het Westeinde of op achter terreinen die alleen via een poort aan de straat te bereiken waren.
De bebouwing van de Den Haag had altijd min of meer de vorm van een ster gehad, met veel lintbebouwing langs de uitvalswegen: de Wagenstraat, het Noordeinde en het Westeinde. Deels waren dat bestrate buitenwegen, dat had waarschijnlijk te maken met het speciale karakter van Den Haag als residentie van regenten, aristocraten en vreemdelingen.
De Rijswijkseweg, die in 1663 bestraat werd en daarmee de eerste verharde weg van Holland was, diende als entree voor ambassadeurs en gezanten, die bij de Hoornbrug werden afgehaald. De bestrate Scheveningseweg, die in de jaren 1664-65 naar een plan van Constantijn Huygens werd aangelegd, leverde de Scheveningse vissers veel gemak, maar diende vooral recreatieve doeleinden. De verbinding met zee verzekerde immers een geriefelijke tocht naar het strand “in de Somerdagen, wanneer met het gebruijck van Zee en Strand meest van noode heeft”, en maakte van Den Haag in één klap een stad aan zee. Een attractie voor nog meer vreemdelingen. De Loosduinseweg werd in 1693 bestraat op verzoek van stadhouder Willem III “tot commoditeyt van een yder ende cieraet voor de stad ende buytenplaetsen”.
Veel welgestelde Hagenaars bezaten in de 17de en 18de eeuw een buitenplaats in de omgeving, bij Loosduinen, aan de Bezuidenhoutseweg of in Rijswijk. Zoals zoveel andere rijke Hollandse stedelingen zochten zij een tegenwicht voor het drukke stadsleven in de geneugten van het platteland.
Prijs: VERKOCHT