Brabant, Markgraafschap van Antwerpen – Willem Blaeu, 1635

DERDE KWARTIER VAN BRABANT – HET MARKGRAAFSCHAP VAN ANTWERPEN “Tertia pars Brabantiae qua continetur Marchionat. S.R.I. horum Urbs primaria Antverpia.” [Derde…

Lees verder

DERDE KWARTIER VAN BRABANT – HET MARKGRAAFSCHAP VAN ANTWERPEN

Tertia pars Brabantiae qua continetur Marchionat. S.R.I. horum Urbs primaria Antverpia.” [Derde deel van Brabant, waarin is begrepen het markgraafschap van het Heilige Roomse Rijk; de voornaamste stad daarvan is Antwerpen.] Kopergravure naar het oorspronkelijke ontwerp van Michiel Florent van Langren (“Regiae Majestatis Mathematicus”)  uitgegeven te Amsterdam door Willem Jansz. Blaeu, in 1635 als deel van diens Theatrum Orbis Terrarum sive Atlas Novus”. In de tijd met de hand gekleurd. Afm. 41,5 x 51,5 cm.

Deze kaart toont het derde kwartier van het hertogdom Brabant, het zogeheten Markgraafschap van Antwerpen — een van de vier kwartieren waarin Brabant sinds de late middeleeuwen administratief was verdeeld (naast Brussel, Leuven en ’s-Hertogenbosch).

In de linkerbenedenhoek bevindt zich een rijk uitgewerkt schaalcartouche met vier verschillende maatstelsels (Duitse, Brabantse, Italiaanse mijlen en roeden/voeten), geflankeerd door drie figuren die met passer, globe en Jacobsstaf de landmeetkunst verbeelden.

In het midden onderaan prijkt een groot titelcartouche met de wapens van Antwerpen, Bergen op Zoom, Lier en Breda. De figuur is een koopman met een Mercuriusstaf.

In Blaeu’s tijd vormde dit gebied een betwist grensland tussen de Republiek en de Zuidelijke Nederlanden. Na het Twaalfjarig Bestand (1609–1621) bleven de Scheldemondingen geblokkeerd; Antwerpen verloor zijn positie als wereldhaven, maar bleef een stad van groot prestige en religieuze invloed.

Op de achterzijde van de kaart geeft Blaeu een uitvoerige beschrijving in het Frans van het Markgraafschap van Antwerpen, waarin hij geschiedenis, etymologie en contemporaine observatie vermengt. Hij noemt het “de edelste streek van Brabant” en bespreekt de oorsprong van de stad Antwerpen aan de hand van Caesars Commentarii de Bello Gallico. Volgens sommigen stamde het volk uit de Aduatieken, volgens anderen uit de Ambivarieten; Blaeu acht het laatste waarschijnlijker, omdat hun gebied tussen Maas en Schelde lag. De oude naam Antverpia verklaart hij niet uit de mythe van Brabo en de reus Druon Antigoon – die “handen wierp” in de Schelde –, maar uit het Vlaamse Aen-werpen of Aen-de-Werve, verwijzend naar de ligging “aan de werf” of oeververhoging van de Schelde.

Vervolgens behandelt hij het markgraafschap zelf, dat volgens hem teruggaat op middeleeuwse leenverhoudingen onder het Heilige Roomse Rijk. Via (de mythische) Theodoric en Karel de Grote zou het gezag zijn overgegaan op de koningen van Spanje en het huis van Oostenrijk. Antwerpen geldt in zijn relaas als “wieg van vele vorsten en keizers”, van waaruit Godfried van Bouillon zijn leger naar het Heilige Land voerde. De stad was, schrijft Blaeu, “oud, ruim en welbebouwd”, met vele kloosters, kerken en hospitalen, uitgebreid door de hertogen van Brabant en later door Karel V.

Blaeu citeert Guicciardini over de welvaart: Antwerpen telde in 1568 meer dan 100.000 inwoners en 50.000 in de voorsteden, met een handelsverkeer van honderden schepen per dag en een internationale bevolking van Spanjaarden, Engelsen, Italianen en Duitsers. De stad bezat, aldus Blaeu, “de mooiste huizen van Europa, gebouwd eerder voor prinsen dan voor burgers”, en was zowel rijk aan schoonheid als aan kracht. Tot besluit vermeldt hij de rampen die Antwerpen troffen – branden, oorlogen, verval – en besluit met de verheffing van de Onze-Lieve-Vrouwekerk tot kathedraal in 1559 door paus Paulus IV op verzoek van de Spaanse landvoogd Filips II, met Philippus Nigri als eerste bisschop.

Prijs: Euro 425,-