“De Blauwe Huijcke” – Johannes van Doetecum, 1577
16E-EEUWSE SPREEKWOORDEN “De Blauwe Huijcke” gravure vervaardigd door Johannes van Doetecum in 1577. Hier vermoedelijk in een begin 17e-eeuwse druk.…
Lees verder
16E-EEUWSE SPREEKWOORDEN
“De Blauwe Huijcke” gravure vervaardigd door Johannes van Doetecum in 1577. Hier vermoedelijk in een begin 17e-eeuwse druk. Later met de hand gekleurd. Afm. (plaat) ca. 38 x 29 cm (blad ca. 42.5 x 50 cm).
Prenten van spreekwoorden zijn gemaakt volgens de zelfde traditie als het beroemde schilderij van Pieter Brueghel de Oude (1525-1569) “Nederlandse Spreekwoorden” uit 1559, dat oorspronkelijk ook “De Blauwe Huyck” heette. Prenten waren waarschijnlijk Brueghels inspiratiebron, aangezien veel spreekwoorden en hun iconografische interpretaties met elkaar overeenkomen. Dit is een van de vier zeer zeldzame prenten van spreekwoorden gegraveerd door Johannes van Doetecum.
Volksprenten zoals deze, die bedoeld waren om ter leering ende vermaak aan de wand te hangen in huizen en scholen, zijn meestal opgebruikt en weggegooid. Bewaard gebleven zijn er daarom slechts zeer weinig. De titel verwijst naar een oud Nederlands spreekwoord over een man die door zijn echtgenote bedrogen is: ‘Ze geeft haar man de blauwe huik.’
In totaal 23 worden er spreekwoorden afbeeld:
“De trouwe is lichter / als ee[n] pluijm” [D.w.z. trouw aan het gegeven woord is niet veel waard.]
“Dese wert met dat speet ghesmeeten, / en heft van dat gebraet / niet ghegeeten” [Hij wordt van het spit gesmeten, hoewel hij er niet van heeft gegeten. D.w.z.: hij wordt onschuldig gestraft.]
“Hier rijden de Ezels / op mulen” [Hier rijden ezels op muilezels. D.w.z. erg snugger zijn ze hier niet.]
“Wacht u voer de catzen, de voer lecken, en achter / kratzen” [Wacht u voor de katten die vóór likken en achter krabben. D.w.z.: let op vleiers, die gewoonlijk in uw afwezigheid kwaadspreken.]
“Iudas Kusse geven” [ Een Judaskus geven. D.w.z. iemand verraden.]
“Dese scheert den geck” [Hij houdt iemand voor de gek.]
“Ten bijnt n[iet]z al guede / Cocken, de veel meßen / draeghen. [Men is geen goede kok, ook al heb je veel messen. D.w.z.: Je kunt je in mensen vergissen, oftewel: schijn bedriegt.]
“De kruuck wert so la[n]ge / te water gedragen, dat / si eens breeckt” [De kruik wordt zolang te water gedragen, tot zij breekt. D.w.z. vroeg of laat gaat het mis.]
“De hoonich will eeten, moet / lijden dat hem de bijen steeken” [Wie honing wil eten, moet lijden dat bijen hem steken. D.w.z. wie iets wil bereiken, moet er ook iets voor over hebben.]
“Deze clowt den aep” [Hij vlooit de aap, d.w.z. hij telt z’n geld.]
“Den hont sitt / op zijn taße” [Deze hond zit op z’n tas, d.w.z. hij is gierig.]
“De twe schieten doer een gatt” [Twee die door één gat schijten, d.w.z. ze zijn onafscheidelijk.]
“Twill all muusen / wat van Catten / comt” [Wat van katten komt, wil muizen. D.w.z. zijn afkomst kan men niet verloochenen.]
“Dat Bier is voer / de ganzen niet / ghebrouwen” [Het bier is niet voor de ganzen gebrouwen. D.w.z. men kan het bier beter opdrinken dan het laten staan.]
“Hier treckt de Such den tap uth” [De zeug loopt met de tap weg. D.w.z. nalatigheid is hier troef.]
“Ick moet mij crommen / zal ick doer de werrelt / commen” [Ik moet me krommen, wil ik door de wereld kommen. D.w.z. men moet er wat voor over hebben om iets te bereiken.]
“Dese will al heel op / met rechtverdicheit / doer de werrelt come[n]” [Hij wil slechts dat alles eerlijk verloopt.]
“Hier noet de voß / de craene” [De vos nodigt de ooievaar uit om te komen eten. Hij serveert soep op een plat bord en de ooievaar kan geen hap naar binnen krijgen. De fabel van Jean de la Fontaine gaat verder: niet lang daarna nodigt de ooievaar de vos uit voor een tegenbezoek en serveert de maaltijd in een vaas met een lange hals. Dit keer moet de vos nuchter naar huis. D.w.z. hij krijgt wat hij verdient.]
“Dese draget dat fwer in deene / hant, twater in dander hant” [Hij draagt vuur in de ene hand en water in de ander. D.w.z. hij is niet te vertrouwen.]
“Dese siet doer de vingeren” [Iets door de vingers zien. Iets oogluikend toestaan.]
“Frowkens de geernn / hier, en daer, den offer ontfanghen, / moeten haer mans de blaw huijcke o[m] hangen” (Een vrouw die gaarne hier en daar een offer ontvangt, moet haar man de blauwe huik omhangen. D.w.z. als een vrouw wil bedriegen, moet ze haar man met een mantel (der liefde) bedekken.]
“Dese draeget de doet / in sijnen boesem” [Hij heeft de dood bij zich, hij is ernstig ziek.]
“Dat sluijt gelijck ee[n] tanghe / op een verrken” [Als een tang op een varken sluiten. D.w.z. niet bij elkaar passen.]
Literatuur:
- New Hollstein, the Van Doetecum family vol. III, p. 224, n. 790;
- Muller, Nederlandse Historieplaten vol. II, p. 125, n. 3620.
- Muller, Nederlandse Historieplaten vol. VI, p. 79, n. 763A-3.
Prijs: VERKOCHT