Amsterdam was in de 17de eeuw een interessante verschijning tussen de gevestigde hoofdsteden van Europa. In extreem korte tijd ontwikkelde het zich van een regionale handelsstad, tot het machtige centrum van de toenmalige wereld. Een echte nieuwkomer, die in veel andere steden, lange tijd werd beschouwd als een soort upstart, om niet te zeggen een parvenu, of iets neutraler in het Latijn: als een stedelijke homo novus. In Amsterdamse leidende kringen, was er daarom alles aan gelegen om deze internationale sociale achterstandspositie, om te zetten in op zijn minst gelijkwaardigheid en zo mogelijk een leidende rol.
Men had dus behoefte aan grote aantallen afbeeldingen van de stad. Dat verklaart ook waarom in Amsterdam, anders dan in Antwerpen, het accent niet lag op schilderkunst, maar op grafiek als voornaamste medium. Er is een keer berekend dat in de periode 1550 tot 1750 ongeveer vierhonderd uitgaven van gedrukte plattegronden, profielen en dergelijke moeten zijn vervaardigd. Van één prentuitgave moesten minstens een paar honderd exemplaren worden gedrukt, anders was zo’n uitgave niet lonend. Dat betekent dat het totaal aantal gedrukte portretten van Amsterdam vele tienduizenden moet zijn geweest.